Balangoda Man

Sri Lanka wordt beschouwd als een belangrijk knooppunt in de evolutie van de mens. In de Batadombalena-grotten in Ratnapura zijn belangrijke bewijzen gevonden van menselijke ontwikkeling, waaronder een prehistorische menselijke schedel. Uitgebreid onderzoek en expedities hebben nieuwe details onthuld over de leefwijze van onze voorouders. Dit wordt gezien als het begin van een nieuw tijdperk binnen de studie van menselijke evolutie.

De Balangoda-mens (බලංගොඩ මානවයා), Homo sapiens balangodensis, is de vroegst bekende mens die leefde tijdens het Mesolithicum. Volgens bronnen werd een skelet gevonden op een archeologische vindplaats nabij Balangoda. De naam komt voort uit de plaats waar de resten werden ontdekt.

Volgens bewijzen die in grotten en andere locaties zijn gevonden, verscheen de Balangoda-mens ongeveer 38.000 jaar geleden voor het eerst. Meer recent ontdekte skeletresten dateren van ongeveer 30.000 jaar geleden. Dit vormt het eerste bewijs dat anatomisch moderne mensen in die periode in Zuid-Azië leefden. Samen met het skelet werden culturele voorwerpen gevonden, waaronder geometrische microlithen (28.500 jaar oud). De oudste bewijzen voor gebruik van stenen werktuigen komen van deze vindplaats en enkele in Afrika.

Balangoda-mens

De Balangoda-mens was lang en leefde tienduizenden jaren geleden. Deze archaïsche mens was ongeveer 174 cm lang (vrouwen ongeveer 166 cm). Onderzoek en expedities hebben veel inzicht gegeven in de leefwijze van onze vroegste voorouders.

Volgens onderzoek hadden vroege mensen een ingedeukte neus, duidelijke wenkbrauwbogen, een dikke schedel, grote tanden, een korte nek en een stevige kaak. Skeletresten uit de grotten zijn meer dan 16.000 jaar oud en tonen opvallende biologische overeenkomsten met moderne mensengroepen.

Onderzoek toont ook een natuurlijke connectie met de inheemse bevolking van Sri Lanka – de Vedda. Belangrijke ontdekkingen wijzen erop dat de Balangoda-mens vanuit de hooglanden naar de lager gelegen gebieden trok en van jager veranderde in landbouwer.

In Bellanbandi Palassa werden meso-neolithische handbijlen ontdekt die gemaakt waren uit het been van een olifant. Daarnaast werden dolken en werktuigen van hertengewei gevonden. Andere locaties wijzen op het gebruik van oker, gedomesticeerde honden, begrafenisplaatsen en veelvuldig gebruik van vuur.

Andere vondsten omvatten persoonlijke sieraden en resten van voedselbronnen zoals schelpen, visgraten, kralen gemaakt van wervels van een haai, schelphangers, gepolijste werktuigen van bot, en verkoolde resten van wilde banaan en broodvrucht.

De frequente aanwezigheid van zeeschelpen, haaientanden en haai-kralen suggereert dat de grotbewoners in contact stonden met de kust, die ongeveer 40 km verder lag. Sporen uit de Beli Lena-grot wijzen erop dat zout van de kust naar het binnenland werd gebracht.

Hoge mobiliteit, het gebruik van regenwoud-bronnen en het vermogen om zich aan te passen aan klimaatveranderingen gingen samen met de microlithische traditie. Volgens onderzoekers tonen geometrische microlithen gevonden op Horton Plains aan dat dit gebied tijdens het Mesolithicum bewoond was.

Prehistorische jagers-verzamelaars die in rotsachtige schuilplaatsen in de laaglanden woonden, bezochten Horton Plains waarschijnlijk jaarlijks om te jagen en wilde granen te verzamelen. Horton Plains werd waarschijnlijk gebruikt als tijdelijk kamp, niet als permanent nederzettingsgebied.

Verschillende regenwoud-planten, inclusief wilde broodvrucht en banaan, werden gebruikt tijdens het Laat-Pleistoceen en het Vroeg-Holoceen. In sommige regio’s begon toen de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw. Slash-and-burn technieken kunnen gebruikt zijn om landbouwgronden te creëren.

Geschiedenis van de Balangoda-mens

Modern menselijk gedrag en de verspreiding van de vroege mens over de Oude Wereld kunnen worden teruggeleid naar archeologische vondsten uit het Laat-Pleistoceen in Zuid-Azië. Voordat de Palk-straat en de Adam’s Bridge ongeveer 7000 jaar geleden onder water kwamen te staan, konden mensen en dieren via een landbrug reizen tussen het Indiase subcontinent en Sri Lanka.

Paleontologen ontdekten prehistorische dierenresten in het district Hambantota die ongeveer 125.000 jaar oud zijn, dicht bij Bundala. Ook werden kwarts- en vuurstenen werktuigen gevonden, waarschijnlijk uit het Midden-Paleolithicum. Sommige wetenschappers geloven dat prehistorische mensen mogelijk al 300.000 tot 500.000 jaar geleden in Sri Lanka leefden.

In heel Zuid-Azië bestaan sterke bewijzen van vroege menselijke bewoning. In India werd een 200.000 jaar oude schedel gevonden, bekend als de ‘Narmada-mens’ — het eerste authentieke bewijs van menselijke aanwezigheid in Zuid-Azië.

Over de classificatie van deze schedel ontstond veel discussie. In 1955 stelde Deraniyagala de naam “Homo sapiens balangodensis” voor.

Bewijzen van de Balangoda-mens

Fossielen van ongeveer 40.000 jaar geleden zijn veel completer dan uit eerdere perioden. De eerste bewijzen van anatomisch moderne mensen in Zuid-Azië komen uit deze periode.

De Fa Hien-grot, gelegen in Kalutara, bevat enkele van de oudste menselijke fossielen. De grot werd gebruikt door Chinese monniken die naar Sri Lanka reisden om boeddhistische teksten te verzamelen. Koolstofdatering toont aan dat de grot tussen 34.000 en 5.400 jaar geleden bewoond was.

Het grottenstelsel Batadomba Lena, in de regio van Sri Pada (Adam’s Peak), leverde veel waardevolle artefacten op.

Tijdens de eerste opgravingen in de jaren 1930 werden botten van een kind en meerdere volwassenen gevonden. In 1981 werden meer menselijke resten ontdekt, evenals microlithen die werden gedateerd op ongeveer 28.500 jaar geleden.

De microlithen die in Kitulgala en Beli Lena en aan twee kustlocaties in Bundala zijn gevonden, behoren tot de oudste ter wereld, samen met vondsten uit Afrika. In India dateert microlithisch gebruik van ongeveer 24.500 jaar geleden.

Vondsten uit de Sabaragamuwa en Uva regio’s tonen aan dat de microlithische technologie bleef bestaan tot de 6e eeuw v.Chr., toen deze werd vervangen door grotere stenen werktuigen.

Ook in de Beli Lena-grot en in Bellanbandi Palassa zijn menselijke botfragmenten gevonden. De koolstofanalyse toont aan dat het eiland gedurende lange periodes bewoond was.

Connectie met de Vedda-bevolking

Historische bronnen beschrijven de inheemse bevolking van Sri Lanka, de Vedda’s, als jagers-verzamelaars die in natuurlijke grotten woonden. Ze ruilden honing en wild met dorpelingen voor metalen speer- en pijlpunten. Volgens Deraniyagala is de Balangoda-mens de directe voorouder van de Vedda en sommige Singalezen.

Sommige Vedda-groepen vestigden zich later in dorpen of sloten zich aan bij militaire expedities tijdens het koninkrijk Kandy.

Vedda’s zijn doorgaans kleiner van stuk, hebben robuustere schedels, grotere tanden en meer variatie in schedelvorm dan andere etnische groepen in de regio. Genetisch onderzoek toont aan dat hun mitochondriaal DNA nauwer verwant is aan de Singalezen en Sri Lankaanse Tamils dan aan de Indiase Tamils.

Het is waarschijnlijk dat sommige genetische kenmerken van de Balangoda-mens nog steeds aanwezig zijn in hedendaagse Sri Lankanen.

Men neemt aan dat de Balangoda-mens tot ongeveer 500 v.Chr. heeft geleefd, en mogelijk langer in regenwoudgebieden. Met de komst van kolonisten uit India nam de bevolking geleidelijk af.

Balangoda Manawaya Balangoda Manawaya Balangoda Manawaya